Scheepstermen voor het Vaarbewijs
Woorden uit de scheepvaart die je moet kennen
Laatst bewerkt: September 2024
In de watersport worden veel termen gebruikt die je in het dagelijks leven niet vaak hoort. Toch moet je er een aantal kennen voor het examen Klein Vaarbewijs.
Tijdens de cursus Vaarbewijs 1 leer je deze termen natuurlijk. Op het examen kunnen ze in de vragen voorkomen, dus het is handig om ze goed te begrijpen.
Om je te helpen, vind je hieronder een woordenlijst met korte en eenvoudige uitleg bij elk woord.
Afvarend
Een schip dat stroomafwaarts vaart (met de stroom mee).
Ankerpeiling
Met een kompas kan je controleren of een schip op dezelfde plek blijf liggen als je ankert. Je bepaalt met het kompas de positie van je schip. Je peilt 2 vaste punten (bijvoorbeeld een kerktoren). Dat doe je na een half uur weer. Als de peiling hetzelfde blijft, houdt het anker goed.
Beperkt groot vaarbewijs
Bewijs om te mogen varen met grotere pleziervaartuigen (25 tot 40 meter) en beroepsvaartuigen (20 tot 40 meter).
Bezeild
Een koers waarbij een zeilschip zonder te kruisen zijn doel kan bereiken.
Binnenvaartpolitiereglement (BPR)
Regels die gelden voor de binnenwateren in Nederland, zoals rivieren en kanalen. In Nederland geldt overal het BPR, behalve voor wateren waar een ander reglement geldt.
Binnenvaartreglement/regeling
Verzameling van regels voor de veiligheid en orde op de binnenwateren.
Binnenvaartwet
Wet die regels geeft over de veiligheid op het water en vaarbewijzen.
Dagteken
Een teken op een schip (bijvoorbeeld een kegel) dat informatie geeft over de situatie of status van het schip. Wat is het voor soort schip of wat is er aan de hand met het schip.
Drijvend werktuig
Een boot of vaartuig dat wordt gebruikt voor werkzaamheden op het water; bijvoorbeeld een baggerschip.
Duwbak
Een onbemand vaartuig dat door een duwboot wordt voortgeduwd.
Duwstel
Een combinatie van een duwboot en één of meerdere duwbakken die samen varen.
Gekoppeld samenstel
Twee of meer schepen die aan de zijkant aan elkaar zijn gekoppeld om samen te varen.
Gieren
Het slingeren of zwaaien van een schip rond het anker. Het gieren wordt veroorzaakt door stroming of wind.
Groot vaarbewijs
Vaarbewijs voor grote vaartuigen, langer dan 40 meter.
Kanaalpeil (KP)
De normale waterhoogte in een kanaal. Dit wordt meestal constant gehouden.
Kegel
Een puntig teken (driehoek met de punt naar beneden) dat een schip als dagteken kan gebruiken. Blauwe kegels geven bijvoorbeeld aan dat een schip gevaarlijke lading vervoert en dat je afstand moet houden.
Klein vaarbewijs
Vaarbewijs voor snelle motorboten en pleziervaartuigen tot 25 meter.
Krabben
Wanneer het anker over de bodem schuift en geen grip krijgt.
Krib
Een korte stenen dam die loodrecht op de oever staat en de stroming van een rivier beïnvloedt.
Krimpende wind
Wind die tegen de klok in draait.
Lichtkarakters
Het knipper- of brandpatroon van een vuurtoren, baken of boei. Hierdoor weet je wat je ziet op het water en waar je bent op het water.
Lichtopstand
Een vaste plek op de wal waar een navigatielicht staat.
Middenvaarwater
Het diepste en veiligste gedeelte van een vaarwater.
Niet bezeild
Wanneer een zeilboot zijn bestemming niet rechtstreeks kan bereiken zonder te kruisen.
Niet geassisteerd duwstel
Een duwstel dat zonder extra hulp vaart.
Normaal Amsterdams Peil (NAP)
De waterstand die wordt gebruikt om de hoogte en diepte van het water in Nederland aan te geven.
Opdraaien
Het schip draaien tegen de stroom in om stil te liggen of te keren.
Opvaart
Een schip dat stroomopwaarts vaart (tegen de stroom in).
Reddingsvest
Een drijfmiddel dat je draagt om te blijven drijven als je overboord valt.
Regeling snelle motorboten
Regels die gelden voor het varen met snelle motorboten op binnenwateren.
Rijkswaterstaat (RWS)
De overheidsorganisatie die zorgt voor beheer en onderhoud van de vaarwegen in Nederland.
Rijnvaartpolitiereglement (RPR)
Regels die gelden voor de scheepvaart op de Boven-Rijn, Neder-Rijn, Waal, Lek en het Pannerdenschkanaal
Ruime wind
Wind die schuin van achteren komt en gunstig is om te zeilen.
Ruimende wind
Wind die met de klok meedraait.
Scheepvaartreglement Eemsmonding (SRE)
Regels voor de scheepvaart in de Eemsmonding.
Scheepvaartreglement Kanaal Gent-Terneuzen (SRKGT)
Regels voor de scheepvaart op het kanaal tussen Gent en Terneuzen.
Scheepvaartreglement Westerschelde (SRW)
Regels voor de scheepvaart op de Westerschelde.
Scheepvaartverkeerswet (SVW)
Wet die de veiligheid op het water regelt en verkeersregels voor de scheepvaart vaststelt.
Stuurboordwalplicht
De verplichting om zoveel mogelijk aan de rechterkant van het vaarwater te varen.
Stuwpeil (SP)
Het waterniveau dat door een stuw wordt vastgehouden of geregeld in een rivier, kanaal of meer.
Uitluisteren
Het actief luisteren naar berichten via de marifoon en antwoorden als dat nodig is.
Vaargeul
Het gedeelte van een vaarwater dat bedoeld is voor doorgaand scheepvaartverkeer.
Vaarverbod
Een verbod om op een bepaald water te varen.
Vaarwater
Een waterweg of route waar schepen mogen varen.
Vaarweg
Een vaarroute die door de scheepvaart gebruikt kan worden.
Vaarwegbeheerder
De organisatie die verantwoordelijk is voor het onderhoud en beheer van een vaarweg (meestal Rijkswaterstaat).
Vaarwegdiepte
De diepte van een vaarwater, belangrijk om te weten voor schepen met een diepe kiel.
Wetboek van Koophandel
Wet waarin de regels staan voor de handel en scheepvaart in Nederland.
Zwemvest
Een vest dat ervoor zorgt dat je blijft drijven als je in het water valt.